|
Anne Rose Oosterbaan
Datum - Date | 30 oktober 2003 |
Mail adres - address | annerose.oosterbaan@xs4all.nl |
Opmerking - Remarks |
Hallo familie Spruit,
Op internet heb ik gezien dat een voorouder van jullie in China is geweest. Hij heeft er samengewerkt met een voorouder van mij, Mgr.
Timmer. [[snip]]
Anne Rose Oosterbaan (mijn moeder is een Timmer)
Bijlage: zie hieronder
|
Citaat uit jubileumboek Mrg. Timmer
1883
Aan Zijne Hoogwaardige Excellentie Odoricus Timmer
- bij zijn gouden priesterfeest - eerbiedig opgedragen!
1933
Aan zijne Hoogw. Excellentie Mgr. Odoricus Timmer O.F.M.
Tit. Bisschop van Druzipare, gedurende 25 jaar vicaris apostolicus van
het vikariaat Luanfu (Zuid-Chansi), ter gelegenheid van zijn 50-jarig
priesterfeest.
Geen rijzige, breede, forsche gestalte is de bisschop. Hij is eer
lichtgebouwd en tenger. Een dat bleef hij, niettegenstaande bij zijn
zeventigste verjaardag reeds gevierd had.
Zij, die hem in zijn studietijd gekend hebben, verzekeren, dat bij een
echte rakker is geweest.
Men neemt dit grif aan.
Had hij het de oudere studenten weer een tijdlang te bont gemaakt, dan
was het: “Frits moet weer eens een aframmeling hebben”. Op de Megensche
dijk of elders – in ieder geval buiten het bereik van de
surveilleerende professor – werd Frits dan gevangen. Al de
‘beleedigingen en oneerbiedigheden’, de ouderen aangedaan, werden dan
op hem gewroken. En als de heeren dan hijgend en puffend aan het eind
van hun krachten waren, schoot Frits onder hun handen uit.Eenmaal
buiten hun bereik, riep hij zijn ‘beulen’ – zooals hij heb noemde – nog
gauw wat toe, waardoor opnieuw hun woede werd gaande gemaakt.
Niettemin was Frits de lieveling van studenten, kostvrouwen en
professoren.Onder zijn medestudenten was er één, met wie hij tegelijk
naar China is gegaan en die wel eens zuchtend zei: “Die Frits, dat is
me er één”. Later als bisschop benoemde Frits zijn medestudent tot het
hoogst-verantwoordelijke ambt van president van groot en klein
seminarie...
Maar nu nog te Megen, wanneer daags voor de vakantie het
Gymnasiumklokje klepte voor de prijsuitdeeling. Vele studenten gingen
er heen met hoorbaar kloppend hart. Doch na afloop waren zij allen in
de weer om Frits Timmer te helpen zijn prijzen naar huis te dragen.
Zijn voornoemde kursgenoot liet men alleen sjouwen, wat hem dan de
ontboezeming ontlokte: “We hebben er evenveel, maar ik heb er voor
moeten blokken, en Frits studeert nooit”.
Na de gelukkige studentenjaren, volgde – in het klooster te Maastricht
– het noviciaat. Doch ook hier – en in de daarop volgende studiejaren –
kon fr. Odoricus, ofschoon voorbeeldig religieus, in de rekreatie zijn
guitenstreken niet geheel nalaten, en moest hij soms nog wel eens over
de brits.
Toen het ideaal bereikt was en P. Odoricus in zijn eenvoudige
godsvrucht dagelijks met zijn Goede Vriend kon spreken en Hem vragen
wat hij wilde, toen was het zijn hartewensch: Laat mij, evenals mijn
groote patroon Odoricus, naar het heidensche China gaan en laat mij
daar veel verdragen om Uw Naam, veel goed doen en zielen willen voor Uw
Rijk.
Het was voor de Oversten geen verrassing, dat Pater Odoricus vroeg om
naar China te mogen worden gezonden. De keuze van zijn kloosternaam was
al een inditie geweest. Daarbij in aanmerking genomen zijn
altijd-vrolijk en opgeruimd karakter, was hij voor missionaris als
geknipt. En reeds in het jaar van zijn priesterwijding had hij het
geluk met zijn studiemakker en degelijk-onderlegde kursusgenoot, P.
Gerardus van Elk, te mogen vertrekken naar een van de vele missies van
de Minderbroeders in het verre China.
De Hoogsteerw. P. Generaal bestemde beiden voor het Vikariaat Houpe,
waar P. Odoricus spoedig voor het onderwijs werd aangewezen. Zoo kon
hij – terwijl hij de Chineesche leerlingen onderwees – zichzelf wijden
aan de studie van de moeilijke landstaal, waarvan de kennis hem later
zoo goed te pas kwam in de omgang met geletterden. Geen boek was voor
hem veilig. En hij werkte er zich zoo in, dat hij zelfs met veel vrucht
de oude annalen van het Chineesche Rijk kon bestudeeren.
Onze Hollandsche Provincie had toen nog geen eigen Vikariaat. De
Hollandsche missionarissen die zich, volgens de oproep van P. Generaal,
aan het bekeeringswerk in China wilden wijden werd een plaats
aangewezen tusschen missionarissen van verschillende nationaliteit.
Onze missionarissen kwamen bij Italiaansche Paters. Voor de jonge Pater
Odoricus een welkome gelegenheid om zich in het Italiaans te bekwamen.
Neem daarbij zijn vurige ijver om China inlandsche priesters te geven,
en we zien een missionaris, die, geheel in zijn element, zich met hart
en ziel aan zijn roeping geeft.
Intusschen was het getal van de Hollandsche missionarissen dermate
toegenomen, dat onze Provincie een poging durfde wagen om in Rome een
eigen Vikariaat voor onze Hollandsche Paters te vragen. na veel
geschrijf werd ons het zuidelijk deel van de provincie Chansi
toegewezen, ook door de Italiaansche Paters welwillend aangeboden. Dat
was in 1890.
Tot eerste Apostolisch Vikaris werd benoemd Mgr. Martinus Poell, die
echter reeds na een paar maanden overleed en werd opgevolgd door Mgr,
Joannes Hofman, die zijn volle werkkracht aan het nieuwe Vikariaat
schonk.
Na een tiental van jaren kon hij reeds een aanwas van 1000 gedoopten
boeken. Doch geheel onverwacht brak in 1900 de beruchte Bokser-opstand
uit. Mgr. Hofman moest vluchten en de zorg voor het vikariaat, in deze
moeilijke omstandigheden, overlaten aan zijn Provikaris P. Odoricus.
Maandenlang werd er gemoord. Gansche dorpen werden uitgemoord. Op vier
na alle kerken en bedehuizen verbrand en verwoest. En toen na maanden
van moord en ellende de opstand eindelijk bedaarde, voelde Mgr. Hofman
zich niet meer in staat het heele werk opnieuw te beginnen. Hij bood
aan Z.H. de Paus ontslag aan, dat aan de grijze bisschop goedgunstig
werd toegestaan.
Ook in Rome was men ervan overtuigd, dat nu de teugels van het bestuur
aan een jonge, energieke kracht in handen moesten worden gegeven. En op
wie anders kon de keuze vallen dan op de Provikaris van het Vikariaat:
P. Odoricus. Een man van veelzijdige ontwikkelingen, de raadsman van
alle missionarissen, die tijdens de bloedige vervolging getoond had met
groote kalmte en kracht groote moeilijkheden te kunnen dragen. Als zeer
bekwaam Sinoloog en diplomaat had bij bovendien reeds met de Chineesche
regeering en met de mandarijnen onderhandelingen aangeknoopt over het
herstel van de geleden schade.
Nadat op de ontslagaanvrage van Mgr. Hogman door Rome welwillend was
ingegaan, werd 20 Oktober 1901 te Machang als opvolger plechtig door
hem gekonsakreerd: Mgr. Odoricus Timmer tot Apostolisch Vikaris van
Zuid-Chansi, titulair-bisschop van Druzipare.
Om eenigszins te kunnen begrijpen in welk een toestand de nieuwe
bisschop het bestuur aanvaardde, nemen we het door hemzelf
samengestelde Gedenkschrift, uitgegeven bij gelegenheid van het
25-jarig bestuur der Hollandsche minderbroeders van het Vikariaat. We
lezen op blz. 58: ‘Diep treurig was de toestand van het Vikariaat.
Bijna niets van wat onder moeizame arbeid en ten koste van ontzaglijke
offers eens werd opgetrokken, was gespaard gebleven. Daar waren 1635
kristenen vermoord. Hongersnood en typhus dreigden met dood en verderf.
Na nog op last van de Kongregatie de Propaganda Fide in drie andere,
aan de Minderbroeders toevertrouwde Vikariaten, de kanonieke visitatie
te hebben verricht, mocht Mgr. Hofman, alvorens naar Europa terug te
keeren om er zijn laatste levensjaren in rust en afzondering door te
brengen, zijn missiearbeid bekronen door een laatste plechtige daad.
P. Ephrem Giesen, onverwachts geroepen om het Vikariaat van
Noord-Shantung te besturen, verliet in Oktober 1902 Zuid-Chansi in
gezelschap van P. Winfredus Groenevele en P. Marinus v.d. Klei, die hem
naar Shantung zouden volgen, en werd de 14e November te Peking, waar
Mgr. Hofman hem wachtte, tot bisschop van Paltus gewijd.
Door dit vertrek, alsook door het overlijden van verschillende paters,
die kort na de vervolging aan typhus bezweken waren, was het
missie-personeel aanmerkelijk verkleind, Gelukkig kwamen nieuwe
missionarissen de openstaande plaatsen innemen. Daarenboven konden in
1903 de eerste drie Chineesche priesters worden gewijd.
De Chineesche regering was gedwongen geworden een schadeloosstelling
uit te keeren aan missionarissen en kristenen. Dit geld stelde ons in
staat de van alles beroofde kristenen te ondersteunen en de verwoeste
kerken weder op te bouwen. Dit laatste vooral was dringend
noodzakelijk, want met zekere onstuimigheid boden overal vele heidenen
zich aan, die, juist door de vervolging en haar bankroet tot nadenken
gebracht, verlangden het H. Doopsel te ontvangen.’
Om te doen zien tot welke goede gevolgen dit succes leidde, citeeren we
nog even uit het Gedenkschrift blz.. 64: ‘In 1900 telden we nauwelijks
7000 kristenen. thans (na 15 jaar) is dit getal tot bijna 25000
aangegroeid. Toen hadden we in het geheel 48 kerken en kapellen of wat
althans daarvoor dienst moest doen. in vijftien jaren tijds hadden we
het geluk niet minder dan 17000 bekeerlingen, groot en klein, het H.
Doopsel toe te dienen. Hierbij zijn nog niet gerekend de kinderen, die
uit kristenouders geboren werden. Ruim 13000 personen ontvingen het H.
Vormsel.
Het naderen tot de H. Sakramenten van Biecht en Kommunie is in de
laatste jaren bijzonder toegenomen. De kinderkommunie is zonder moeite
ingevoerd en de volwassenen komen zich in altijd grooter getale
neerzetten aan de Tafel des Heeren.
Tien inlandsche jongelingen ontvingen reeds uit handen van de Bisschop
(Mgr. Odoricus Timmer) de H. Priesterwijding en deelen met ons de
zielzorg.
Een bijzondere vermelding verdient nog het werk der H.Kindsheid. meer
dan 20000 heidensche kindertjes werden in stervensgevaar door
missionarissen of kristenen gedoopt. Natuurlijk stierven de meesten
hunner kort na het Doopsel en vonden hun plaats onder de Engelen des
hemels. Zij, die het gevaar te boven kwamen, werden tegen een kleine
geldelijke vergoeding geplaatst in kristelijke gezinnen, waar zij een
liefderijke verpleging vonden.Hebben zij de leeftijd van zes jaar
bereikt, dan worden zij in de regel door de kristenen, bij wie zij
inwonen, als kinderen aangenomen.’
Tot zoover het Gedenkschrift.
Het zij ons geoorloofd hier nog enkele bizondere feiten en trekjes uit
te leven en werken van de gouden Jubilaris aan toe te voegen.
Duidelijk blijkt uit het bovenstaande de ijver van de nieuwe bisschop
om het aantal kristenen zoo hoog mogelijk op te voeren, maar laten wij
de waarheid getrouw blijven en bekennen, dat er bij het bekeeringswerk
een groote moeilijkheid was.
Tot aan et beruchte Boksersjaar 1900 hadden de missionarissen – wanneer
heidenen zich aanboden om katholiek te worden – zich voor het
onderricht van die katechumen moeten behelpen met mannen en vrouwen,
brave menschen, die de gebruiken van de H. kerk en de gebeden goed
kennen en ze aan de nieuwe kristenen leerden. Het ontbrak evenwel aan
goed-onderlegde onderwijzers en ondewijzeressen.
De Bokser-opstand had echter het verre Oosten weer meer in kontakt
gebracht met Europa. China had wederom ondervonden, dat het door zijn
isolatie ver bij het Westen achterstond.Een schoone gelegenheid bood
zich aan, toen het ideaal van de nieuwe bisschop – inlandsche priesters
– verwezenlijkt werd. Geen Europeesch priester zou zoo goed in staat
zijn om Chineesche jongelingen en meisjes tot tot gewichtig ambt op te
leiden als zij. Bijzonder goed trof het, dat van de drie eersten,
priesters van ons Vikariaat, er twee uitmuntten in kennis van het
Chineesch. Aan hen werk, kort na hun priesterwijding opgedragen een
vormschool tot opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen te
leiden, welke school reeds binnen een paar jaar zulk een succes had,
dat onmiddellijk na hun examen de geslaagden met graagte door de
missionarissen voor hun ambt werden aanvaard. Dat was een weldaad, een
zegen voor het Vikariaat.
Een heel bijzondere zorg werd vereischt voor de wederopbouw van de
kristenfamilies. Sommige families waren geheel uitgemoord, van andere
waren enkele of meerdere personen gedood.
Met behulp van de Fransche regeering, die toen nog het protektoraat
over de kristenen in het verre Oosten uitoefende, moest worden gedaan
gekregen, dat de Chineesche regeering, van wie de geheele opzet tot
uitroeiing van de katholieke bevolking was uitgegaan, die families, in
zoover het nog mogelijk was, zou schadeloos stellen. Er moest tenminste
worden gezorgd, dat de overgeblevenen weer in het bezit kwamen van
woning en land om te kunnen leven.
Wat een arbeid en zorg, en vooral wat een korrespondentie dit vorderde,
kan niemand maar vermoeden zelfs.
En al schrijft men nu – evenals de Jubilaris – even gemakkelijk met de
rechter- als met de linkerhand, men schrijft toch maar één brief
tegelijk. Doch weinigen zullen zoo vlug en akkuraat hun korrespondentie
verzorgen als hij.
In latere, rustiger tijden ging dat elke dag – ook op de vormreis – op
bepaalde tijd. ‘s Morgens na he ontbijt – om zeven uur gewoonlijk –
begon het afmaken van de post. En om 10 uur, half elf, als de post
gehaald werd, lag e een stapeltje brieven klaar – keurig en met een
vlotte, sierlijke hand geschreven – om respekt voor te hebben.
Toch moest deze arbeid – vooral in de eerste tijd na de Bokseropstand –
dikwijls worden onderbroken voor bezoeken van Chineeshce mandarijnen of
afgezanten van de regeering, die kwamen spreken over de som, welke werd
gevergd om de de beroofde kristenen tenminste weer zoover te helpen,
dat de beroofde families in hun onderhoud konden voorzien. En nu weet
ieder wel zooveel van China en de Chineezen en hun gebruiken af, dat
zulke gesprekken onder de fijnste vormen van etikette moeten worden
gevoerd. is de zaak eenmaal tot een goed einde gebracht, dan behoort
het tot de wellevendheid, dat dit met een gastmaal wordt beklonken,
waarbij dan meerdere hooge gasten worden uitgenoodigd als getuigen van
de goede verstandhouding.
De vormen, welke bij zoo}n gastmaal moeten onderhouden worden, zijn
voor een Europeaan zeer moeilijk aan te leeren, waarbij nog komt,dat
tijdens de gansche duur van het diner, het gesprek hoofdzakelijk door
de gastheer en zijn voornaamste gast moet worden gevoerd.
Nou, daarin is Mgr. Timmer een meester. Ondergeteekende, die meermalen
de eer genoot zulke diners met de Jubilaris mee te maken, kan getuigen,
dat al die hooge mandarijnen onuitputtelijk waren in hun lof over Mgr.
zijn kennis van het Chineesch en van de Chineesche gebruiken. Hiervan
profiteerden dan ook de missionarissen en niet het minst de kristenen.
Want bij de samenkomsten van de prefekt en distriktsmandarijnen werd
later natuurlijk heel het doen en laten van de bisschop besproken. Zijn
de relaties van de bisschop met de hoogere mandarijnen goed, dan valt
het niet alleen voor bisschoppelijke kurie gemakkelijker zaken te
behandelen, maar ook voor de missionarissen valt de omgang en het
regelen van zaken met de distiktsmandarijnen niet zoo moeilijk.
Nog een enkel trekje tot slot.
Op bepaalde tijden hebben – ook in China – synodale bijeenkomsten
plaats. Daar worden de belangen van de missioneering besproken. Er
wordt gesproken over maatreegelen, welke kunnen getroffen worden, om de
eenheid in de missioneering te bevorderen enz.
Ook op de synodale vergaderingen van de bisschoppen van Mgr. timmer de
gevierde man. Hierover vertelde Mgr. Henninghaus S.V.D: “Op onze
vergaderingen – aldus Mgr. Henninghaus – maken de twee Hollandsche
bisschoppen een prachtig figuur. Mgr. Giesen is een scherpzinnig
theoloog maar Mgr. Timmer schat ik nog hooger. op onze vergaderingen
komt het wel eens voor, dat over een of andere kwestie de gevoelens
uiteen loopen. Mgr. Giesen, maar vooral Mgr. Timmer hebben er slag van
de verschillende sententies te koncilieeren. Mgr. Timmer vraagt aan de
Voorzitter de vergadering eenige minuten te sluiten. Er kan dan
vrijelijk over de kwesties worden gesproken, zonder dat de sekretaris
van de Synode dit behoeft te noteeren. Mgr. Timmer vraagt vervolgens
het woord, de vergadering begint weer en hij leest een voorstel voor,
waarmede de gansche vergadering zich kan vereenigen, en dat in een
latijn, zoo schoon en vloeiend, dat loopt... als een straaltje
water.” fr. Victorianus Kruitwagen
Monseigneur Odoricus Timmer als missionaris
De redaktie van Neerlandia Seraphica noodigt mij uit, om een stukje te
maken ter gelegenheid van het gouden priesterfeest van Mgr. O. Timmer.
Natuurlijk kan ik zoo’n vriendelijk verzoek niet weerstaan;
integendeel, het is mij een genoegen een steentje bij te dragen voor de
geestviering. Twintig jaren lang immers heb ik het geluk gehad onder de
leiding van Mgr. Timmer te mogen arbeiden; en zijne gedachtenis is bij
mij in zegening! Ik verwacht dat anderen zijn 25-jarig bisschopsambt
zullen beschrijven: laat mij iets vertellen van het missionaris-leven
van P. Odoricus Timmer. Mijn voornaamste bronnen zullen het
Gedenkschrift van Mgr. zelf (Het Apostolisch Vicariaat van Zuid-Shansi
in de eerste 25 jaren van zijn bestaan. (1890-1915) Gedenkschrift
samengesteld door Fr. Odoricus Timmer, O.F.M. Vicaris Apostolicus.
leiden, G. F. Theonville), en‘Een blik in Zuid-Chansi zijn. (Een blik
in Zuid-Shansi tijdens de jongste vervolging. Cuyk, Jos v. Lindert)
I. voorgeschiedenis
Mgr. Odoricus (Fredericus Albertus) Timmer werd geboren te Haarlem 18
december 1859, studeerde de humanoria aan het gymnasium te megen,
ontving 8 Oktober 1871 te Maastricht het kleed van de O.H.V. Franciskus
uit de handen van Z.E.P. Gardiaan P. Anselmus Ebben. na aldaar de
lessen der Filosofie te hebben gevolgd, deed hij zijn theologiesche
studies te Weert, en legde aldaar 9 Oktober 1881 de plechtige geloften
af in handen van de Z.E.P. gardiaan P. Athanasius van Hemert. Mgr.
ontving de priesterwijding 10 Maart 1883 te Roermond uit de handen van
Mgr. Paredis en vertrok reeds 10 Oktober van datzelfde jaar naar de
Missie, tegelijk met P. gerardus van Elk. ‘t Was in de tijd, dat onze
Provincie aan missieaktie was begonnen te doen.‘t Is nog een open
vraag, wie de eerste Nederlandsche Minderbroeder Missionaris is
geweest. Wel heb ik eens gelezen dat ‘tijdens de middeleeuwen
verschillende Nederlandsche Minderbroeders in Azië hebben gewerkt’ en
dat ‘P. Joannes Hofman na zoovele jaren weer de eerste
(Nederlandsche-Minderbroeder) Missionaris was, maar of die konfraters
hebben gewerkt in het H. Land of in China of in het Nederlandsch
Oost-Indië wordt er niet bij verteld. Het zal wel in het H. Land zijn
geweest; ten minste in de 15e eeuw (van 1417 tot 1450) heeft aldaar als
missionaris gearbeid de Minderbroeder Walter van Zierikzee, en in China
werkten naast de wereldlijke priesters en kloosterlingen van allelei
orden oom de Minderbroeders aan de bekeering der heidenen; maar die
Paters kwamen uit Spanje, Portugal en Italië; en in het begin der 19e
eeuw waren alleen de Italiaansche Paters overgebleven. Die hadden 6
groote provincies te bearbeiden, te weten: Hupeh en Hunan, Shansi en
Shantung, Shensi en Kansu. Voor zulk een uitgebreid missieveld kon
Italië alleen op de duur geen genoegzame werkkrachten leveren. Geen
wonder dat P. Bernardinus a Portu-Romantino, Minister Generaal, ‘n
rondschrijven richtte tot al zijn onderhoorigen in de verschillende
landen van Europa, en hen aanspoorde hun Italiaansche broeders in China
ter hulp te snellen.
Anno 1870 kwam naar ons Vaderland Mgr. Eustachius Modestus Zanoli,
O.F.M., reeds sedert 1862 Vicarius Apostolicus van Hupeh. in datzelfde
jaar is de Provincie Hupeh kerkelijk in drieën verdeeld, namelijk: in
Oost Hupeh (Hankow), N.W. Hupeh (Laohokow) en Z.W. Hupeh (Ichang). Bij
zijn terugkeer naar China nam Mgr. Zanoli met zich mee onze Pater
Joannes Hofman, die de eerste Nederlandsche Minderbroeder Missionaris
is geweest sedert het herstel van onze Provincie in 1853.
Zijn edelmoedig voorbeeld werd weldra door andere Nederlandsche
Medebroeders gevolgd. In 1872 vertrok P. Aegidius Broekman; in 1874 P.
martinus Poell; in 1877 P. Stanislaus Cornelissen. In die jaren waren
Fredericus Timmer en Arnoldus van Elk studenten te Megen. Voorzeker
hebben zij toen een of andere missionaris zien vertrekken en is toen
bij hen de idee opgekomen, om ook missionaris te worden. Want bij hun
intrede in het klooster zeiden de Fr. Fr. Odoricus en Gerardus heel
vertrouwelijk tegen elkaar: “O, mochten we eens samen missionaris
worden, zooals ze samen naar het klooster gaan”.
Bij zijn intrede in de orde ontving Fredericus Timmer de naam van
Odoricus. Dat zegt ook wat! Want de zalige Odoricus, die roemvolle
Minderbroeder-Missionaris der 14e eeuw, werd zijn patroon. Tijdens hun
fratersjaren zagen Odoricus en Gerardus wederom 3 Medebroeders naar de
missie van China vertrekken, n.l. in 1878 P. Theophilus Ouwens en P.
Henricus van Kessel, in 1879 P. Augustinus Fay. Nu was hun idee van
missionaris worden een vast voornemen geworden. Nauwelijks hadden zij
de H. Priesterwijding ontvangen,of ze vroegen aan Pater reverende, om
missionaris te mogen worden in china. Niet dat Odoricus en gerardus een
afspraakje gemaakt hadden, o neen, zij hadden niet gedacht aan de
woorden, die zijn bij intrede in klooster tot elkaar gesproken hadden,
en ze keken verrast op, als zijn, na toestemming van P. Rovinciaal
ontvangen te hebben, hun wederzijdsche naam hoorden noemen als die van
hun reisgezel. nu zouden zij werkelijk samen missionaris worden. De 10e
Oktober 1883 vertrokken zij; en met hen vertrok de broeder van P.
Odoricus, de Eerwaarde Broeder Bonifacius. Br. Bonifacius werd de
eerste leekebroeder die onze Provincie naar de missie zond.
Ziedaar onze pioniers, 10 in getal” de Paters Hofman, Broekman, Poell,
Cornelissen, Ouwens, van Kessel, Faay, Timmer en van Elk en de
Eerwaarde Broeder Bonifacius. Allen groote mannen, voor de bekeering
immers van China verlieten zij het Vaderland; en dat niet alleen, maar
ze brachten ook het offer van een zoo rechtvaardig nationalisme, daar
zij vooruit wisten, dat zij onder buitenlandsche medebroeders zouden
gaan arbeiden.
II. P. Odoricus in Hupeh
Van de 10 Pioniers werden er 8 gezonden naar de provincie Hupeh en 2
andere naar de provincie Shansi. Deze 2 waren de Paters Stanislaus en
Augustinus; het arbeidsveld van de eersten werd Tai-yuan-fu, dat van de
anderen Luanfu. Ook in Hupeh bleven de Nederlanders niet bij elkaar. Om
van de anderen niet te spreken. P. Gerardus werd gezonden naar Oost
Hupeh, waar mgr. Epiphanius Carlasare in 1884 Mgr. Zanoli als Vicarius
Apostolicus was opgevolgd; P. Odoricus kreeg zijn obedientie voor Z.W.
Hupeh, waar sinds 1870 Mgr. Alexius Filipi de eerste Vicarius
Apostolicus was.
Zoo spoedig P. Odoricus de Chineesche taal voldoende kende, werd hij
door zijn bisschop benoemd tot Rektor in ‘t klein Semenarie te
Kingchow, en dat is hij gebleven tot 1888. in het haar 1925 hebben
Pater (nu Mgr.) Spruit en ondergeteekende een bezoek gebracht aan Mgr.
Trudo Jans, toen Vicarius Apostolicus van Z.W. Hupeh. We zijn toen ook
te Kongchow geweest en hebben het Seminatie gezien, waar Pater Odoricus
4 jaren Rektor is geweest. We hebben toen ook een Inlandsche Priester
gesproken, die nog les had gehad van P. Odoricus. De Eerw. heer sprak
met grote lof over zijn oud-leermeester.
Ondertusschen uitte zich meer algemeen de luider de wensch, dat de
paters van eenzelfde land en van eenzelfde religieuze provincie bij
elkaar zouden geplaatst worden, en belast met de verzorging van een
afzonderlijk en nauwkeurig omschreven deel van China. Ook de
nederlandsche Minderbroeders begonnen in aanmerking te komen voor en te
verlangen naar een eigen arbeidsveld. Omdat 8 van de tien nederlandsche
missionarissen in Hupeh werkzaam waren, scheen het natuurlijk, dan één
der drie Vikariaten, in welke Hupeh verdeeld was, aan hen zou worden
toegewezen. maar zoo gebeurde het niet. Z. Shansi kwam in de plaats van
één der Vikariaten van Hupeh. Hoe dat in zijn werk is gegaan wordt door
Mgr. Timmer zelf mooi beschreven in zijn Gedenkschrift. In 1887
ondernam P. Hofman een welverdiende vakantiereis naar het Vaderland.
Van deze gelegenheid maakte hij tevens gebruik om te Rome en in
Nederland de zaak van het nieuwe Vikariaat te bepleiten, en de laatste
hinderpalen uit de weg te ruimen. De uitslag zijner pogingen was, dat
P. Martinus Poell, P. Odoricus Timmer en diens broeder, Br. Bonifacius
Timmer in Mei 1888 naar Hupeh togen. Te Shanghai werd hun gezelschap
vergroot door de Paters Theodorus Leenen en Norbertus Jansens, die met
P. Hofman, bij diens terugkeer uit Holland, als nieuwe missionarissen
waren afgereisd. P. Hofman nam daar afscheid van zijn reisgezellen.
Algemeen had men verwacht, dat hij ook voor zichzelf verplaatsing naar
Shansi zou hebben aangevraagd. Hij had het niet gedaan, en keerde aar
zijn oude missie in Hupeh terug, zoo las hij an zijn bisschop beloofd
had.
Half Juni kwamen bovengenoemde vijf reizigers te Tai-yuan-fu aan, en
werden hartelijk verwelkomd door Mgr. Gregorius Grassi, de Coadjutor,
aan wie Mgr. Aloysius Moccagatta, de eigenlijke Vicarius Apostolicus,
wegens ouderdom en ziekte het gansche bestuur overliet.
De 19 Juli, feestdag onzer Vaderlandsche Heiligen, de Martelaren van
Gorkum, werd P. Poell door Mgr. Grassi officieel aangesteld tot
povicarius van et Zuider gedeelte van Chansi. Dezelfde dag vertrok hij
in gezelschap van de Paters Timmer, Leenen en Janssens naar Luan-fu,
waar zij de 14e Juli aankwamen. te Ma-tsang werden zij ontvangen door
P. Faay en 3 Chineesche Medepriesers.
III. P. Odoricus in Zuid-Chansi
Zuid-Chansi, dat voorloopig nog onder de rechtsmacht van Mgr.
Moccagatta bleef, telde toen (anno 1888) ongeveer 7000 gedoopte
kirstenen en eenige honderden katechumenen. In het Oostelijk gedeelte
werden hun geestelijke belangen behartigd door P. Augustinus
Faay,bijgestaan door 3 Chineesche Priesters. In het Westelijk gedeelte
arbeidden 2 ander Chineesche priesters, nl. R.D. Petrus Tsao (1900 als
Martelaar gestorven) te Huntung en R.D. Mattheus Wang te Kianchow. Kort
na zijn aankomst benoemde de provikaris P. Augustinus tot Pastoor van
Huntung en P. Odoricus tot pastoor van Kiangchow dat twee dagreizen ten
Zuiden van Hungtung ligt. Zoodoende is Odoricus Timmer de eerste
Nederlandsche Pastoor in Kiangchow.
Zooals in één der vorige afleveringen van N.S. is beschreven, is de
residentie van Kiangchow een oud Koninklijk paleis, door Keizer Kangi
aan de Paters Jezuiten gegeven, maar door één der opvolgers van Kanghi
aan de Paters Fransiskanen ontnomen en in een Gouvernementsschool
veranderd.Dat bleef zoo tot 1866.In 1866 was China in een oorlog met
Frankrijk overwonnen en als vredesvoorwaarde werd o.a. door Frankrijk
gestipuleerd, dat China aan de Katholieke Kerk zou restitueren de
kerken en residenties, die eens aan de Kerk hadden toebehoord en
wederrechtelijk waren ontnomen. Zoodoende kwam de residentie van
Kiangchow wederom in ons bezit. maar ten 1e niet dadelijk; daar gingen
eerst een paar jaren overheen; ten 2e in miserabele toestand: deuren en
vensters waren eerst door de Chineezen, die de school moesten verlaten,
vernield of meegenomen. Zelfs toen P. Odoricus in 1888 in Kiangchow
kwam,moest er aan de residentie nog heel wat opgekalefaterd worden.
P. Odoricus is niet lang in Kiangchow geweest, nog geen vol jaar; maar
in dat korte jaar heeft hij veel gedaan: 1. als missionaris, door in
alle kristianiteiten missie te geven; 2. door van de residentie en van
de kerkelijke goederen authentieke stukken te laten maken, waardoor het
eigendomsrecht voor de Kerk verzekerd werd. Zelfs heeft P. Odoricus in
dat jaar zijn best gedaan om het stoffelijk overschot van twee
Fransiskaansche bisschoppen,die tegen Kiangchow gestorven en begraven
waren, maar wiens graven onbekend waren, op te sporen; echter zonder
succes,zooals ik in n. S. beschreven heb.
26 Juni 1889 arriveerde te Kiangchow een ijlbode va Hungtung met het
bericht dat P. Augustinus Faay dáár zwaar ziek lag.P. Odoricus besteeg
dadelijk zijn rijdier en reed in allerijl naar Hungtung om zijn
Medebroeder de laatste H. Sakramenten toe te dienen. Maar helaas toen
hij in Hungtung aankwam, was P. Augustinus reeds overleden. P. Odoricus
zond dadelijk een bode naar Luanfu, om de provokaris Mgr. Poell te
verwittigen en liet de doode in de nabijheid van Hungtung begraven.
(Later is het stoffelijk overschot van P. Augustinus opgegraven,
vervoerd naar Matsang en aldaar op ‘t kerkplein begraven.) Toen de bode
van Luanfu terugkwam, bracht hij de tijding mee, dat P. Ododricus door
Mgr,Poell benoemd was tot Pastoor van Hungtung.
P. Odoricus is in Hungtung gebleven tot 1895 en is dus 6 jaar Pastoor
van Hungtung geweest.van die zes jaren zijn mij drie feiten uit het
missionarisleven van P. Odoricus bekend.
1. Hij heeft de Lieve-Vrouwe-kerk van Hanloien gebouwd; P.
Christophorus was wel de rektor van het distrikt, maar voor de kerkbouw
zorgde P. Odoricus.
2. Hij heeft Mg.r Hofman vertegenwoordigd op de synode van Siangfu (in
Shensi). Dat was een heele reis. Treinen, trams of auto’s waren er
natuurlijk nog niet. Er waren twee manieren van reizen mogelijk, of wel
per muildier of per huifkar. “Ging ik per muildier – zo vertelde me
eens Mgr. Timmer – dan moest ik voor die reis twee dieren huren op
koopen, want ik moest mijn bediende toch ook meenemen, en dan zou ik
die dieren hebben moeten voeren, zoolang de reis zou duren. Huurde of
kocht ik een huifkar, dan had ik maar aan één muildier genoeg om de kar
te rekken; mijn bediende kon dan bij mij op de kar zitten. Dus besloot
ik een huifkar te nemen. Nu kwam de vraag: huren of koopen? Huurde ik
kar en muil, dan moest ik meteen een karvoerder huren en die ook
gedurende de lange reis de kost geven. Kocht ik een muil en kar, dan
kon mijn bediende meteen voor voerman dienen; dat spaarde reisgeld uit
en bij mijn thuiskomst kon ik kar en muil weer verkoopen. Zoo gezegd,
zoo gedaan. Ik kocht ’n huifkarretje en een muilezeltje,en ging met
mijn bediende plechtig naar de bisschoppelijke Synode van Sianfu, een
reis van een dag of tien. Na afloop der Synode ging ik ook wee naar
huis; thuis gekomen verkocht ik kar en muil weer bijna voor dezelfde
prijs als ik er voor betaald had. Zoodoende heb ik met weinig kosten
een goede reis gemaakt.” Mgr. had er nog schik van, toen hij het mij
vertelde.
Het derde feit van P. Odoricus’ Pastoorschap te Hungtung is, dat hij
eens twintig dagen achtereen op bediening is geweest. Hij had toen nog
de zorg over drie districkten, want P. Christophorus, rektor van
Hanloien, en P. Cajetanus rektor van Tupi waren op reis naar Luanfu. P.
Odoricus was aan het missiegeven te Kouleou, toen hij werd geroepen
voor een bediening in Sichow: 4 dagreizen ver.Vandaar een andere
bediening in dat distrikt en toen terug na [...]
|
|